Een goede zeiler schat steeds op voorhand in welke koersen bezeild zullen zijn na het overstag gaan. Je kan dit op basis van ervaring leren. Dit hangt ook af van zeilboot tot zeilboot. Men bepaalt eerst hoe hoog een boot aan de wind kan varen. Dat is de minimale hoek die je kan varen ten opzichte van de schijnbare wind, waarbij de zeilen nog net niet gaan killen (klapperen).

Nemen we als voorbeeld de Beneteau First 7.5. Deze zeilboot kan een hoek varen van 30 graden ten opzichte van de schijnbare wind. Dit blijkt uit de onderstaande afbeelding (polair diagram van de Beneteau First 7.5).

Een polair diagram is een weergave van de maximaal te zeilen snelheid van een boot bij diverse windrichtingen en windsnelheden, in de vorm van een grafiek waarbij de vaart (snelheid door het water) als functie van de windsnelheid en -richting wordt getoond.

Als onze zeilboot 30 graden aan de wind kan zeilen (de schijnbare wind), dan gaat de zeilboot bij overstag gaan meer dan twee keer 30 graden wenden, dus meer dan 60 graden. Dit komt doordat de 30 graden gemeten is ten opzichte van de schijnbare wind (het varend schip).

Onderstaande figuur schept duidelijkheid waarom de hoek bij het overstag gaan groter is ten opzichte van de ware wind dan de schijnbare wind.

WW = ware wind en SWSB / SWBB = schijnbare wind over bakboord en stuurboord

We varen met onze zeilboot scherp aan de wind, met de zeilen over stuurboord. We halen hierbij een snelheid van 5 knopen door het water. De schijnbare wind (SWSB) wordt gemeten op de zeilboot en bedraagt 20 knopen. Door het vectorieel aftrekken van scheepssnelheid (5 knopen – gemeten met GPS of log) en en de schijnbare wind (20 knopen – gemeten met een windmeter) bepalen we de hoek van de ware wind ten opzichte van het zeilschip.

Bij 30 graden aan de schijnbare wind varen blijkt bij een snelheid van 5 knopen de ware wind een hoek van 40 graden met de scheepskoers te maken. Door gebruik te maken van onderstaande formules (formule 2) bekomen we een snelheid van de ware wind van 15,9 knopen (4 beaufort). Dat is ook meteen de verklaring waarom we op een varend schip een grotere windkracht meten dan de effectieve ware wind.

1) cosinusregel 2) α = de hoek in graden die de ware wind maakt met de scheepskoers

Berekening van de ware wind

Aangezien men op een varend schip de ware wind niet direct kan meten moet deze berekend worden uit de twee grootheden die wel gemeten kunnen worden, (i) de schijnbare wind en de scheepssnelheid (ii). De berekening van de ware wind steunt op het principe van de cosinusregel (bovenstaande formule 1).

WW = werkelijke windsnelheid

SW = schijnbare windsnelheid

V = snelheid van het zeilschip over de grond, gemeten met GPS)

β = hoek tussen schijnbare wind en scheepskoers in graden

Berekenen van de ware windsterkte aan de hand van de schijnbare wind en de bootsnelheid

Berekening van de overstaghoek

Als het schip nu overstag gaat en daarna weer 30 graden aan de wind gaat varen, met de zeilen over bakboord, is het schip niet 2 x 30 graden gewend, maar 2 x 40 graden, ten opzichte van de ware wind.

Hoek van de schijnbare en ware wind met de koers

Met die 80 graden moet rekening worden gehouden als een object bezeild moet worden, bijvoorbeeld een boei. In de bovenstaande figuur is te zien dat na het overstag gaan de ware wind weer een hoek van 40 graden maakt met het schip, en de schijnbare wind weer een hoek van 30 graden (SWBB).

Berekenen van de koers ten opzichte van de ware wind aan de hand van de bootsnelheid en de schijnbare windsterkte.

In de praktijk

Door gebruik te maken van een GPS kan men de koers eenvoudig berekenen na het overstag gaan. Men neemt de gevaren koers en trekt daar 80 graden af bij een overstag naar bakboord, of men telt 80 graden op voor een overstag naar stuurboord.

Men neemt de overstaghoek steeds ruimer door rekening te houden met (i) golfslag en (ii) drift (zijdelings wegzetten) van de zeilboot bij een koers aan de wind.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *